Brood wordt over het algemeen gemaakt van tarwe. De
tarwekorrel komt het vaakst voor in de Bijbel. De gelijkenis van de tarwe en
het onkruid bijvoorbeeld. Het Wekenfeest onder Israël en het Offer van de
Eerstelingengarf was vanwege de tarweoogst.
De Bijbelse Ruth komt in contact met Boaz, omdat ze als weduwe werkt op zijn akkers in de oogsttijd.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zoo blijft het alleen; maar indien het sterft, zoo brengt het veel vrucht voort. Die zijn leven liefheeft, zal het verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren tot het eeuwige leven.
Hij wist welke weg Hij moest gaan. Hij moest de dood ingaan, om eeuwig leven te verkrijgen en uit te kunnen delen. Omdat heel de schepping over Christus spreekt, vind je de symbolische betekenis van de tarwekorrel als je weet welke waarheid i.v.m. Christus daarin wordt uitgebeeld.
De tarwekorrel heeft een beginpunt en een eindpunt, zoals
Jezus als mens Zijn begin had in Bethlehem en Zijn eindpunt op Golgotha. Toen
Hij gestorven was, brak als het ware de tarwekorrel open en een nieuw
tarweplantje ontkiemde.
Zo is het met elke mens. Elk mens moet sterven met Christus
om ook met Hem op te staan uit de dood. Dat gebeurt in het Evangelie. Wie
gelooft dat Jezus Gods Redder is, wordt door God ééngemaakt met Hem in dood en
opstanding. Hierdoor wordt een zondaar een rechtvaardige.
De woorden die in de Hebreeuwse Bijbel met de ח (= ch- 8e
letter chèth) en ט
(= th – 9e letter thèt) gevormd worden, hebben allemaal met deze
waarheid te maken.
Chaatav is omhakken en choter is rijsje of takje. Er zou
immers een rijsje voortkomen uit de omgehouwen tronk van Isaï.
De zondaar moet sterven oftewel zijn leven afleggen om
Christus en het eeuwige leven te verkrijgen. Sinds Christus’ komst is eeuwig
leven al beschikbaar en hebben wij het door geloof al mogen ontvangen.
Daarom zie je in het hele proces van tarwekorrel tot brood
steeds weer beelden van dood en opstanding terugkeren. Anders gezegd: Het
proces van heiligmaking, wat God aan ons begonnen is toen wij wedergeboren
werden, zal doorgaan. Telkens weer moeten wij ook in de praktijk leren om onze
“oude ik” af te leggen en Christus aan te doen.
Steeds meer van Zijn visie overnemen en keuzes maken in het
belang van die Nieuwe Schepping, waar we al toe behoren. Dat is dood en
opstanding toepassen in de praktijk.
De tarwehalmen worden eerst gemaaid. Ook weer een beeld van
sterven. Vervolgens wordt het gedorst om de strohalmen en het koren van
elkaar te scheiden. Dit gebeurde bijvoorbeeld door alles op een stuk harde
grond neer te leggen en erop te slaan met stokken. Slaan is ook een beeld van
het sterven van de oude mens in de zin van bestraffen. Zoals opvoeden of
kastijding met straffen en belonen gaat. (Zie Hebr.12:6-11)
Daarna kwam het wannen. Het kaf of vlies van de aren
moest nog gescheiden worden van de tarwekorrel. Dit gebeurde door alles op te
gooien met een vork. Het kaf werd door de wind weggeblazen, omdat het lichter
was en het koren viel op de grond. En daarna werd het geschud in een grote zeef
(ziften) om de laatste stukjes kaf kwijt te raken.
De wind is een beeld van de Heilige Geest, die door Zijn
werking de oude mens wegblaast. Wanneer wij steeds meer nieuw leven ontvangen,
wordt die oude mens minder, neemt af in kracht en invloed. Zo verdwijnt onze
oude mens. God zift het uit door de werking van het Nieuwe Verbond. Dat is Zijn
middel.
Zo worden wijzelf en al wat wij tot eer van God hebben
gedaan, bewaard, zoals graan in potten in de schuur. De rest wordt voor eeuwig
weggedaan.
Ook bij het maken van een brood vind je deze beelden opnieuw.
Graankorrels moeten worden gemalen (=dood), er wordt water aan
het meel toegevoegd (=levende Woord van God) en tot deeg gekneed (=pijniging,
verdrukking) en gebakken door vuur (=oordeel), opdat het tot voedsel kan
dienen.
De Here Jezus zegt Zelf: Ik ben
het Brood des Levens.
Hij werd geboren in Bethlehem (broodhuis) en gelegd in een
voederbak.
Ook bij de Levitische offers uit het Oude Testament vinden
we een spijsoffer van gebakken koeken of meel, wat aan de Heere God werd aangeboden
als welriekend offer.
Het schuld- en zondoffer uit die reeks waren niet
welriekend, maar de drie andere voorgeschreven offers waren aangenaam voor God.
Lijden en sterven van Jezus was een verplicht dienstwerk, waarbij God de Here
Jezus moest verlaten. Maar Wie Hij werd in de opstanding en wat Hij daarna voor
God betekent, is aangenaam en een goede geur.
De spijsoffers van Lev. 2 bevatten steeds ook olie. Ze
moesten met olie gemengd worden. Olie is in de Bijbel altijd een beeld van de
Heilige Geest.
Zo moet de wedergeboren mens de Heilige Geest verder
toelaten in zijn leven om voor God aangenaam te zijn. Dan is ons leven een
aangename offerande.
Het spijsoffer moest met zout worden gezout, omdat zout een
beeld is van het Woord van God, die zijn werking in ons doet. Zout gaat het
bederf tegen, omdat het Woord van God ook in de praktijk ons geloofsleven
bewaart en onderhoudt.
Geen honing mocht in het spijsoffer gebruikt worden, want
honing is een beeld van datgene,
wat God aan de mens geeft. Een product waar de mens geen
werk aan gedaan heeft, omdat bijen het gebruiksklaar voor mensen produceren.
Ook honing is een beeld van het Woord van God, maar dan van
de beloften en hemelse zegeningen, die het Woord aan ons openbaart.
Geen zuurdesem (=gist = deeg van de vorige dag, waarin
bederf is) mocht in het spijsoffer zijn, want zuurdesem staat model voor de
macht van de zonde, die alles opblaast en luchtig maakt, maar geen werkelijke
inhoud geeft. De oproep van 1 Kor.5 is dan ook dat we beseffen dat we als christenen
“ongezuurd” zijn, vrijgemaakt van de zonde en een nieuwe schepping in Christus.
Het enige spijsoffer, dat wel zuurdesem moest bevatten, is
het offer van de twee beweegbroden op het Wekenfeest (Lev.23) waarbij
uitgebeeld wordt dat de Gemeente, bestaande uit joden en heidenen in de hand
van Christus (priester) bewogen wordt voor het aangezicht van God. Het
zuurdesem spreekt over ons als gelovigen, die nu nog zondig vlees hebben, maar
desondanks levend gemaakt (bewogen) zijn door Christus.
Het Ongezuurde Brood van het Avondmaal vergelijkt Paulus met
het Lichaam van Christus,
waarin veel leden zijn. Vele gemalen tarwekorrels vormen
samen één brood.
Zo zijn wij samen met andere gelovigen deelachtig aan dat
éne Lichaam van Christus.
Het
brood dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des lichaams van Christus?
Want
één brood is het, zoo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods
deelachtig zijn. 1 Kor.10:17
Dat een ieder voor zich, en samen, het werk van heiliging,
wat de Heer aan ons wil doen, zult herkennen. Dit gaat door moeite en
verdrukking heen. Het kan niet anders. Maar wat telt is het resultaat, dat als God je leven uit de oven haalt, dat
het mag blijken een welriekend gebak voor Hem te zijn.
Zuivert dan den ouden zuurdeesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus.
Zoo dan laat ons feest houden, niet in den ouden zuurdeesem, noch in den zuurdeesem der kwaadheid en der boosheid, maar in de ongezuurde brooden der oprechtheid en der waarheid. 1Kor.5:7,8
BROOD
1 theelepel zout
doorsnede van 20 cm
1 groot ei of 2 kleine
100 ml olijfolie
± 200 ml lauwwarm water
Voeg het water beetje bij beetje toe tot je een deeg krijgt, dat
niet te droog en niet te plakkerig is. Is het te droog nog een beetje water
extra, is het te kleverig nog een beetje bloem.
Doe het deeg
in het cakeblik en zet het in de oven en schakel de oven nu naar 175 graden.
Na een half
uur is het brood gaar.
Als je het
uit de oven haalt, kun je het even snel onder een druppelende kraan door halen,
dan krijg je een mooi bruin kleurtje aan de bovenkant.
0 reacties:
Een reactie posten